Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [28]Wat ook iemand zij, alrede is zijn [29]naam genoemd, en het is bekend, [30]dat hij een mens is; en dat hij niet kan rechten [31]met dien, die sterker is dan hij. 28. Dat is, van welke staat of rang iemand zij, hij zij van hoge of van lage staat, rijk of arm. 29. Te weten, mens; gelijk in het volgende gezegd wordt, en hetgeen hij worden zou, is alreeds voorheen van God in zijn alwijze raad besloten en verordineerd. Daarom is het tevergeefs, dat iemand poogt rijk en van hoge staat te zijn, die God arm en van nederen staat wil hebben. En derhalve is het ijdelheid, dat men bekommerd is over toekomstige zaken. 30. Dat is, een zwak en broos creatuur, te weten, van stof en aarde gemaakt, gelijk het Hebreeuwse woord Adam, hetwelk hier in de tekst staat betekent. 31. Te weten met of tegen God, als over hem klagende, omdat Hij hem in deze of in die staat gesteld heeft. Hoe zou toch stof en as met de Rechter der ganse aarde in het recht kunnen treden? Zie Job 4:17, enz., en Job 9:2,3, en Job 14:1, enz, en Job 25, en Job 34:23.